Woord: deling
deling , deelege , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, boedelverdeling Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
deling , deiling , vrouwelijk
, deilinge , verdeling. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
deling , dieling , deling , zelfstandig naamwoord
, de 1. deling bij rekenen 2. deelsom Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
deling , [verdeling ] , deiling , (vrouwelijk)
, deilinge , deilingske , 1. verdeling 2. deling Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |