Woord: eggen
eggen , eegen
, eggen, ww., Gron. aiden. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
eggen , aiden
, eggen; Friesch eiden (zie: aid.), schertsend: op kloeten dansen. Zegswijs: met iemand mouten (of: kennen) aiden en plougen = overleg met hem moeten of kunnen maken, gezamenlijk iets in orde moeten brengen en daarbij elkander wederzijds steunen. (Bij Kaltschmidt eiden, en: eiten.). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eggen , äggen , werkwoord
, ägde, e-ägt , eggen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
eggen , eg’ng , werkwoord, zwak
, 1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: egge, 2e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: eg , eggen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
eggen , oide , oite , werkwoord
, Eggen. Vgl. Fries eidzje. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
eggen , aege
, aechde, haet of is geaech , eggen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
eggen , égge
, eggen, het land met de eg bewerken. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
eggen , èèng
, èèng, e-èègd , eggen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
eggen , eggen , egen, aaiden
, Ook egen (N:Zuidoost-Drents zandgebied), aaiden (Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = eggen Nao het ploegen komp ’t eggen van de akker (Wsv), Dat laand hef hij al eëgd (Pes), Bij stomp eggen stunden de tanden naor achtern en bij scharp eggen naor veuren (Dal), Stomp eggen is half overlappen en scharp eggen is net an het veurige langes (Eli), Stomp eggen, dan legt ze de eeg met de tanden umhoog en scharp eggen, dan gaot de tanden deur de grond (Gas) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
eggen , eiden , eggen , werkwoord
, eggen, met de eg bewerken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
eggen , eege , werkwoord
, eeg, eegde, geëegd , eggen, slechten Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
eggen , ège , werkwoord
, ègde, ge-èg , eggen , Zw: Vaan truk ège: de eg omdraaien zodat de tanden in een andere richting wijzen. Met deed (doet?) dit om de grote kluiten fijn te maken. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
eggen , ègke
, èktj, èkdje, ge-èktj , eggen , Mèt hem kóns se ègke en ploge: met hem kan ik goed opschieten. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
eggen , ègke , werkwoord
, èktj, ègkdje, geèkdj , eggen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
eggen , ègge , égke , werkwoord
, ègtj/égktj, ègdje/égkdje, ge-ègdj/ge-égktj , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); eggen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
eggen , egge
, egde – geëg , eggen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |