Woord: eierkorf
eierkorf , aierkörf
, eierkorf. fig. in: hij ’s bang veur zien aierkörf = hij draagt veel zorg voor zijne gezondheid, eigenlijk: voor zijn lichaam. Vgl. het Friesch: Hij docht dat ek al om sijn eigen koer mei aeijen (is op eigen voordeel bedacht). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eierkorf , äierkuarf , mannelijk
, eiermand (korf); bånge wiään vüür zienen äierkuarf: zich zorgen maken om zijn gezondheid Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
eierkorf , eierkörf , mannelijk
, eierkörf , eierkorf. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
eierkorf , eierkörf
, 1. korf voor vervoer van eieren. 2. aanduiding voor: lijf en leden. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
eierkorf , eierkörf , de
, eiermand Hie is bang veur zien eierkörfien hij is zeer behoedzaam en voorzichtig (Oos) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
eierkorf , eijerkurf
, eiermand. mè d’n eijerkurf kommen, op kraamvisite komen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
eierkorf , eierkörf , zelfstandig naamwoord
, de; lichaam Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
eierkorf , èìjerkörref
, eiermand Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
eierkorf , eierkörf , (zelfstandig naamwoord)
, 1. eierkorf; 2. eigen hachje, lichaam. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |