Woord: eksternest
eksternest , [nest van een ekster] , aaksternest
, ik zit op geen aaksternest, ik heb geen haast (1932). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
eksternest , aesterenës , onzijdig
, aesterenëster , aesterenisjke , eksternest; moeilijk toegangkelijke burcht of woning. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
eksternest , aksternust , akstersnust
, Ook akstersnust (Zuidoost-Drents zandgebied) = eksternest De jongen hebt het eksternust oethaald, dat boven in de bome zat (Bei), Een himphamp op een oksternust een vlag op een modderschip (Gas), In det aksternust ligt vief eiern (Dwij) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
eksternest , ékstersnèst
, eksternest , T’is hier stukke bèèter és in nen ékstersnèst. Het is hier heel wat beter dan in een eksternest. Het is hier beter dan buiten, het is hier lekker warm. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
eksternest , eksternust , zelfstandig naamwoord
, et 1. nest van een ekster 2. vrouwelijk geslachtsdeel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
eksternest , aegestetumer , aegerstetumer , zelfstandig naamwoord
, aege(r)stetumers , aege(r)stetumerke , nest van een ekster Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |