Woord: elf
elf , Elfke , Alfke
, voor een eenvoudig of onnoozel vrouwspersoon. Heb ik hier dikwijls voor een goed, onnoozel vrouwspersoon hooren bezigen. Ik ben van gevoelen dat dit g Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
elf , elven
, elf. Ook Gron., en door snelle uitspraak: elm, ook: twalm. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
elf , elve , (telwoord)
, elvene , elf. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
elf , elfen
, zie: elfringen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
elf , elven , elm
, door snelle uitspraak elm = elf, evenals twalven = twalm = twaalf; d’r bin elven; ’t is half elven; evenwel: ’t is elf uur, enz.; ook Drentsch Vgl. v. Dale art. elf. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
elf , elf , (telwoord)
, zie zegsw. op schuit en schijten. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
elf , elven*
, vgl. Nederlandsch: met z’n achten, op slag van elven, enz. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
elf , elf
, Op zien elf en dertigst, op zijn doode gemak. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
elf , elvene , telwoord
, elf Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
elf , elf , elm
, elf. D’r binnen elf kinder. Maar: d’r binnen elm. Evenzo twaalf en twaalm Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
elf , elf , elfie
, in de zegswijze nommer elf op de lip hewwe, ’n elfie hewwe een snotneus hebben. Er vormt zich tussen neus en bovenlip als het ware het getal elf. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
elf , ėllẹf
, elf. Op zien ėllẹfendartichste: op zijn dooie gemak. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
elf , elm
, elf, elfde. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
elf , elf , elm
, elf Wij hebt elf biggen kregen (Pdh), Elf is het gekkennummer (Sle), Wij koomt de elmde weer in huus (Die), Ik was de elfde (Exl), Wij zaten met zien elven an taofel (Gie), Hij is de elfden mei jaorig (Hoh), Mien grootva zee tegen de nommer 11, de beide bienen van Napoleon (Hav), Hij kwaamp te elfder ure laat (Dwi), Het is elf ogen het is mis, het komt niet klaar (wm) *Za’k je ies wat vertellen, vief en zes is elm (Sti) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
elf , elf
, elf Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
elf , elve
, elf (getal). Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
elf , elven , zelfstandig hoofdtelwoord
, elf Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
elf , elleve , telwoord
, 1. elf uur ’t Is op slag van elleve 2. elf; ; Hij’s ontzettend slij, hij schijt nie voor elleve en dan ist nog dun ôk Hij is enorm gierig, hij schijt niet voor elf uur en dan is het nog dun ook; Van elleve op zeevene Nergens, niets Je broek hank van elleve op zevene Je broek zakt af (hangt nergens aan) Van elleve op zeevene lôôpe Niets uitvoeren Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
elf , elf
, elf , elf Zw: elfde gek: gezegd op geroepen door deelnemers aan het kienspel wanneer het nummer elf wordt afgeroepen. Zw: Op z'n elf en dértigste: uiterst langzaam en omslachtig. Zw: 'r Sjit neet vuur elf oor: hij is gierig. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
elf , ellef , (telwoord)
, elf. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
elf , èlf
, elf , De prins en de Raod van Èlf. Èlf is ’t gekkegetal. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
elf , èlf , telwoord
, elf Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |