Woord: embarras
embarras , ummerazie
, rommel, rompslomp. Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
embarras , [rommel] , ümmeraozie , (vrouwelijk)
, rommel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
embarras , amberas
, van het Franse embarras . Ze zatte daar in grote amberas (moeilijkheden). Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
embarras , ambras , mannelijk
, (Frans) embarras, overdreven drukte; verlegenheid. Maak toch geinen ambras: maak toch geen drukte. Hae zit vies in den ambras: hij zit behoorlijk in moeilijkheden. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |