Woord: erwtenrijs
erwtenrijs , artries , arftries, artriezen, arftriezen
, zie: arten. West-Vlaamsch rijst = rijs; eerweetrijs = artries. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
erwtenrijs , èrteriês , o
, erwtenrijs. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
erwtenrijs , erteries , vrouwelijk
, erteriezer meerv. erteriske , erwtenrijs, zie: riezerert. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
erwtenrijs , arftenries , het
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = twijgen of takjes, die men bij erwten plaatst om er de planten tegenop te laten groeien, z. ook poeleries Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
erwtenrijs , ateries , atteries , zelfstandig naamwoord
, et; erwtenrijs Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
erwtenrijs , érteriés , zelfstandig naamwoord onzijdig
, érteriézer , - , erwtenrijs , VB: Érteriézer zién dön tekskes oe ze de érte langs op laote goën. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
erwtenrijs , èrtreijze
, rijshout voor klimerwten Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
erwtenrijs , [rijshout] , erteries , (onzijdig)
, rijshout, staak voor erwtenplant Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |