Woord: etenstijd
etenstijd , [tijd om te gaan eten] , aetenstied
, zie: veuraetenszeelênk. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
etenstijd , eterstoid , zelfstandig naamwoord de
, Etenstijd. Vgl. Fries iterstiid. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
etenstijd , aetestiet , mannelijk
, etenstijd. Omdat velen zich geen voorstelling kunnen maken van de dagindeling in vroegere tijden, hier een voorbeeld van de veel langere werktijden: arbeiders en neringdoenden als regel van 7 tot 19 uur, met een middagpauze van een uur. Op de boerenbedrij Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
etenstijd , ètenstied
, tijd voor de warme maaltijd. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
etenstijd , ettenstied
, etenstijd (hiermee werd altijd het warme eten bedoeld). Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
etenstijd , etenstied , de
, tijd van eten Koom ie, jongens, het is etenstied (Nije), De brijlepel hef gaon, het is etenstied (Odo), Net tegen etenstied was e der weer (Bov), Etenstied, det was hier um een ure of half negen (Dwij) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
etenstijd , eterstied , zelfstandig naamwoord
, en var. de; tijd om te eten, vooral om de warme maaltijd aan het begin van de middag te nuttigen, nl. ten teken dat men moest komen eten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
etenstijd , eetestijd , zelfstandig naamwoord
, eetestije , eetestijdtjie , etenstijd Hij kom altijd onder eetestijd Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
etenstijd , [tijd om te gaan eten] , ètenstied , (zelfstandig naamwoord)
, etenstijd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
etenstijd , [etenstijd ] , aetestied , (mannelijk)
, etenstijd Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
etenstijd , aetestie~d
, etenstijd Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |