Woord: fever
fever , fieber , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Ook fiebert. Koorts. Synon. bibber. || Ik tril zo: Ik heb zeker de fieber. Hij leit erg zuinig (zeer zorgelijk); och, hij het zo de fiebert. ‒ Vgl. Lat. febris. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
fever , feeber , mannelijk
, koorts. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |