Woord: filter
filter , filter
, filtreertoestel; filterwoater = water door zulk een toestel gezuiverd: wie hebben ’n filter en drinken niks as filterwoater. (v. Dale: filter, filtrum = doorzijgdoek.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
filter , filter , mannelijk
, filtesj , filterke , filter. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
filter , filter , het, de
, filters , filter ...was der een filter an ebracht om het waeter te zuveren, daor kwam dan grint in en schaarp zaand (Nijs) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |