Woord: ganzenbord
ganzenbord , ganzebret
, ganzenbord; op ’t ganzebret = op de ganzebrijf speulen; evenwel: ’t is de dood op ’t ganzebord = hij ziet er zoo mager en bleek uit als een geest. Friesch: Hij sjucht er út as de dead op ’t goezzebrief. Vgl. bret. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ganzenbord , gauzebraet , onzijdig
, gauzebraer , gauzebraetje , ganzenbord. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
ganzenbord , gaanzebord , gaanzenbord
, Ook gaanzenbord (Midden-Drenthe) = ganzenbord Wat een dood op het gaanzenbord wat een stiekemerd (Rol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ganzenbord , ganzeböd , gaanzeböd
, (Kampen) ganzenbord. Ook: gaanzeböd (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
ganzenbord , ganzebörd , (zelfstandig naamwoord)
, ganzenbord, spel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |