Woord: gappen
gappen , gapsen , (zwak werkwoord)
, wegpakken. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
gappen , gabben , (zwak werkwoord, transitief)
, Gappen, wegkapen, stelen. || Ze hebben me knikkers ’egabd. Niet gabben daar! – Evenzo elders in N.-Holl. En waarschijnlijk ook in andere streken. – Zie weggabben en gabberen. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
gappen , gappen
, stelen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gappen , gappen
, stelen Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
gappen , gappe
, gapde, haet of is gegap , gappen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gappen , gappen , zwak werkwoord, overgankelijk
, gappen, stelen IJ mugt niet gappen (Gro), Och, een paar appelties gappen uut de tuun van de buurman, dat nuum ik echt niet stèlen (Mep), Hie gapt alles in het rond (Pdh), Hie hef in zien levend meer daon an gappen as an waarken en zien kinder bint al net zo (Eex) *Eerlijk gappen is gien stèlen (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gappen , gabbe , gappe , werkwoord
, gap, gapte, gegapt , [O] gappen, stelen, wegkapen; gappe [O] stilletjes wegnemen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |