Woord: gebruis
gebruisĀ , gebroes
, gedruis, gebruis. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gebruis , gebroesj , onzijdig
, gebruis. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gebruis , gebroes , zelfstandig naamwoord
, et 1. gebruis 2. wilde, slingerende, vermoeiende wijze (van rijden, werken) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |