Woord: gedrongen
gedrongen , gedrónge
, gedróngender, gedróngenste , gedrongen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gedrongen , gedrungen , gedrongen
, (Midden-Drenthe, Zuid-Drenthe). Ook gedrongen (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = 1. kort en stevig gebouwd Een dicht gedrongen peerd (And), Het is gien al te mooi biest, een bettien te gedrungen (Pdh), Hij hef een wat gedrungen figuur, mar stark dat hij is! (Mep), Laamert is een kört gedrungen kerelie, zien breur Haarm is zun lange lepperd (Eex) 2. dicht opeen (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) Het was zo vol, wie zaten gedrongen op mekaor (Vtm), zie ook drong Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gedrongen , drungen , onpersoonlijk werkwoord
, (dva) = “van de lucht als er weersverandering op til is en ze zich gespannen voordoet” Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gedrongen , gedrungn
, gedrongen. Wit stiet ârg gedrungn, dât kan de pertieje kossn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
gedrongen , gedrongen , bijvoeglijk naamwoord
, klein en stevig gebouwd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gedrongen , [opeengedrongen] , drung , dronge
, opeengedrongen, dichtopeen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |