Woord: gemeenzaam
gemeenzaam , gemeinzaam
, gemeinzaamer, gemeinzaamste , gemeenzaam. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gemeenzaam , gemienzaam , bijvoeglijk naamwoord
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = gemeenzaam Dat bint gemienzaome lu, die kunt mit iederiene ummegaon (Zdw), Dizze burgemeester is in vergelieking met de veurige een hiel gemienzaam mensch (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gemeenzaam , gemienzem , bijvoeglijk naamwoord
, 1. familiair, saamhorig 2. gemoedelijk, rustig 3. gewaardeerd, met enig aanzien Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |