Woord: hanenschreeuw
hanenschreeuw , haannskreew , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, afstand waarover een haan gehoord kan worden Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
hanenschreeuw , haanesjrèi , mannelijk
, haanesjrèie , hanegekraai. Zegt men: “dat is mer einen haanesjrèi wiet”, dan wil men hiermee zeggen, dat het niet verder is dan de tijdsduur, nodig voor het te voet afleggen van de afstand, waarbinnen het gekraai van de haan nog hoorbaar is, plusminus 8 à 10 min Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |