Woord: hangkast
hangkast , hangkâst , v
, kast voor lange kleren o.a. mantels, trouwpak enz.; een grote hangende boezem Wá’n hangkâst hét de die! Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
hangkast , hangkas , mannelijk
, hangkės , hangkėsjke , hangkast; bult; kist met gaten onder de dakrand aan de buitenmuur voor het nestelen van duiven, ook wel voor andere vogels. Dat is ’ne vieslap, dae sjit ónger eine kas: letterlijk: dat is een vuilpoes, hij poept onder zijn bult. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hangkast , hangkast , de
, hangkast Bij de ingang van de opkamer hadden wij een hangkast (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |