Woord: Hans
Hans , Hans , mannelijk
, hanze , henske , troetelnaam voor konijntje. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
Hans , Hans
, mansnaam = Hans. Ook in Een luie Hans een luie kerel (Sle) Hans gap op gezegd tegen een jonge ekster die men wil voeren (wb) *Hans klomp, Hans klomp, Hans klomp / Zo naor de markt toougaon / Stun midden op de diek (2x) / En de botter veul in ’t sliek (Rol), zie ook hanska en Hannes Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
Hans , hains , haisien , zelfstandig naamwoord
, et; paard; vooral gebruikt als roepwoord voor een veulen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hans , [sukkel] , hans
, mannetjeskonijn (ram) Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
hans , hans , zelfstandig naamwoord
, mannelijk konijn (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
Hans , Twee Hanzen, de
, Hans Kombrink (1946) en Hans Simons (1947) werden in 1994 namens de PvdA wethouder in Rotterdam. Zij voerden gezamenlijk campagne bij de gemeenteraadsverkiezingen. Naar analogie met het carnavalsduo De Twee Pinten kregen zij hun bijnaam. Simons bleef tot 2001 wethouder, Kombrink tot 2004 Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |