Woord: ijskoud
ijskoud , ieskaut
, ijskoud. ’ne Ieskaue: een ijskoud of ongevoelig iemand. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
ijskoud , isjkaaw
, heel erg koud. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
ijskoud , ieskoald
, ijskoud. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
ijskoud , ieskaold , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, ijskoud Het kind kwam ieskaold in hoes (Man), Het lat hum ieskaold wat zien vrouw daon hef (Anl) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ijskoud , ieskoold , bijvoeglijk naamwoord
, 1. zeer koud, ijskoud 2. erg ongevoelig, onbewogen 3. alsof ’t zo maar kan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ijskoud , [zo koud als ijs] , ieskold , (bijvoeglijk naamwoord)
, ijskoud. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
ijskoud , [ijskoud] , ieskaod
, ijskoud Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |