Woord: influenza
influenza , flens , zelfstandig naamwoord de
, Variant van influenza. | Hai het ’n sneers van de flens had. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
influenza , flenzia , mannelijk
, influenza. Een goede vijftig jaar geleden verkochten de boerenvrouwen boter en eieren op de markt. Toen eens influenza heerste vroeg een inwoner van Sittard een vrouw, die altijd samen met haar dochter een standplaats op de markt had, waarom ze haar docht Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |