Woord: informeren
informeren , infermeiere
, infermeierde, haet of is geïnfermeiert , informeren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
informeren , informeren , infermeren , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, Ook infermeren = informeren Zie hebt hum niet informeerd en non is e kwaod (Sle), Informeerst doe mie even as de breif der is? (Bov), Wat is dan naotuurlijker as dat ie per brief infermeert? (ti) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
informeren , infermiire
, informeren , Ik zal vuraf 's goed infermiire, wan’ter zén teegewórreg zóveul wètte én reegeltjes. Ik zal van te voren eens goed informeren, want er zijn nu zoveel wetten en regeltjes. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
informeren , infermeren , werkwoord
, informeren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
informeren , informere , zich informere , werkwoord
, informeerde, geïnformeerd , navraag , (navraag doen) zich informere VB: Ich heb mich 'ns geïnformeerd nao de priés van dat hoés. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |