Woord: instemmen
instemmen , instemmen
, aanheffen, inzetten, den eersten toon van een lied, of ook telkens van elken versregel, beginnen te zingen, wat bv. de voorzanger bij het kerkgezang doet; meester mout moar ijs instemmen; ie mouten nijt te leeg instemmen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
instemmen , insjtömme
, sjtömde in, haet of is ingesjtömp , instemmen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
instemmen , instemmen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, instemmen Ik stem der wal met in daj veurzitter wordt (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |