Woord: inwerken
inwerken , iwirke
, wirkde zich in, haet zich igewirk , zich iwirke, zich inwerken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
inwerken , inwarken , werkwoord
, 1. inwerken: vertrouwd doen zijn met activiteiten, werk 2. inwerken van stoffen op iets anders 3. het op zich laten inwerken van indrukken, nieuwe situaties e.d. 4. bij het produceren van kleding aan de binnenkant of in het geheel aanbrengen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
inwerken , [zich op het werk voorbereiden; effect hebben] , inwärken , (werkwoord)
, inwerken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |