Woord: jaarling
jaarling , jeerling , mannelijk, vrouwelijk
, jeerlinge , jaarling, jarige. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
jaarling , jaorling , jaorigien , de
, jaorlingen , (Zuidwest-Drenthe, noord). Ook jaorigien (Zuidwest-Drenthe) = hokkeling Een jaorling is tussen pinke en kalf in (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
jaarling , jaerling , zelfstandig naamwoord
, jaerlinge , éénjarig paard (voor rundvee: hokkeling of pink) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
jaarling , [jaarling] , jaorling , (mannelijk)
, jaorlinge , jaarling, eenjarig paard, plant Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
jaarling , jäörling , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, jäörlinge , jäörlingske , éénjarig veulen of rund Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
jaarling , jòrling , zelfstandig naamwoord
, WBD eenjarig veulen, ook 'ènter' genoemd; WBD paard van een tot twee jaar; Bont jo'rling, zelfstandig naamwoord, mannelijk. jaarling, paard dat één jaar oud is. WNT JAARLING - dier (paard of rund) van een jaar oud Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |