Woord: joker
joker , joker , (bijvoeglijk naamwoord)
, Duur, hoog van prijs (de Koog). || Dorie! dat is joker. – Vgl. Oost. Fri. jauker, jaucher, in dezelfde zin (KOOLMAN 2, 142). Het woord schijnt uit het Joden-Duits te zijn overgenomen; laat-Hebreeuws jakar betekent zwaar, duur, kostbaar. – Vgl. jauker. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
joker , jauker , (bijwoord)
, Zeer warm. Ook in verkl. jaukertjes (Wormerveer). || ’t Is hier jauker in de kamer. ’t Is jaukertjes vandaag. – Vgl. joker. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
joker , joker , bijvoeglijk naamwoord
, Behaaglijk warm. | ’t Is hier lekker joker. Vgl. Boek. die de betekenis ‘duur, hoog van prijs’ opgeeft en de mogelijkheid oppert, dat het woord joker of jauker is overgenomen uit het Joden-Duits. In het laat-Hebreeuws betekent joker ‘duur, kostbaar, zwaar’. Zie ook. Boek. onder jauker. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
joker , jooker , mannelijk
, jookesj , joker. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
joker , joker , de
, jokers , joker Hij zette de joker in speelkaart (Emm), Ein veur joker zetten voor schut (Zey) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |