Woord: Judasweek
judasweek , judasweek , zelfstandig naamwoord de
, De Goede Week (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
Judasweek , joedaswaek , mannelijk
, Judasweek, Goedeweek, de week voor Pasen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
judasweek , judasweke , zelfstandig naamwoord
, en var. de; week van ijsheiligen, de; hetz. als haegedoornweke Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
judasweek , juudasweek , zelfstandig naamwoord
, oude benaming voor ‘Goede Week’, de week voor het Paasfeest; vernoemd naar Judas, de apostel die op Witte Donderdag Jezus overleverde aan de Romeinen. Cees Robben – De judasweek is wir vurbij, en ’t weer was novvenaant... (19800404) [Robben voegde aan de prent een voetnoot toe: ‘Judasweek = goedeweek’] Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |