Woord: kerstbal
kerstbal , krisbol , mannelijk
, krisböl , krisbölke , bal van gekleurd glas als kerstboomversiering. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kerstbal , kerstbal , de
, bal als versiering in de kerstboom Zij hef de duize mit kerstballen vallen laoten (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kerstbal , kastbal , zelfstandig naamwoord
, et; kerstbal (dansavond) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kerstbal , kastballe , zelfstandig naamwoord
, de; kerstbal: nl. als versiering in een kerstboom Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |