Woord: keuteren
keuteren , [een kleine boerderij houden] , keuteren
, eene kleine boerderij houden. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
keuteren , keuteren , (intransitief werkwoord)
, in het klein naäpen, halfgebakken werk doen. Keuterboer, een klein boertje. Van een klein kind zegt men wel: wat is het nog een kleine keuter. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
keuteren , keutern
, eene kleine boerderij houden. Zie: keuter. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
Keuteren , Keuteren , (zelfstandig naamwoord)
, Daarnaast ook Keutering. Naam van enige stukken slecht land te Krommeniedijk en Krommenieërhorn. || De kueteren, Maatb. Kromm. II (a° 1646). In de keuteren …, noch keuteren, Polderl. Kromm. (a° 1665), f° 196. Een keuteren, ald., f° 219. Keuteren …, keut’ren van Piter Arents …, keut’ren van Claas Jacobs Windigh, ald., f° 223. Keutereven …, keutere van Pr. Arensz …, keutere van Claes Jacobsz …, dese 3 kueteren aeneen groot tsamen 1423½ roeden, ald. (a° 1680), f° 139. De kueteren van Pr. Arentz., ald., f° 137. De keutringh …, de keutering, ald. (a° 1764), f° 190 r°. De drie keutren of Smits-ven, ald., f° 197 v°. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
keuteren , keutere , werkwoord
, Halfbakken werk doen, in het klein naäpen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
keuteren , keutere
, keuterde, haet gekeutert , gebrekkig spreken. “Heur dae voogel éns keutere” wordt gezegd van een jonge vogel, die zijn slagen nog aan het leren is. Hae begint al zoo gėt te keutere: hij begint al naar de meisjes te kijken. Die keuteren al zoo gėt: wordt gezegd Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
keuteren , keutern , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = het werk doen van een keuterboer Hij hef wal vast wark mar hij keutert der nog bij (Scho), Laot mij mor een beetie keutern aanprutsen (Dro) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
keuteren , keuteren , werkwoord
, het boerenbedrijf uitoefenen op een keuterij Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |