Woord: kikken
kikken , kikke
, kikde, haet gekik , ergens over spreken. Hae kikde neit draer: hij roerde het onderwerp in ’t geheel niet aan. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kikken , kikken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, een kik geven Ie hoeft maar te kikken en hij stiet veur oe klaor (Hgv), Noe mos die stilholden en der nich meer over kikken (Bov), Hij zal er gien woord over kikken (Wijs), Hij har een goeie jaap mit de zende ekregen maar hij kikte niet (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kikken , kikken , werkwoord
, 1. over iets reppen 2. een beetje geluid geven Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kikken , kikke , werkwoord
, kik, kikte, gekikt , [O] kikken, een nauwelijks hoorbaar geluid geven Hij dors nie meer te kikke Hij durfde geen geluid meer te geven; Zonder kikke of mikke [O] Zonder het minste geluid te geven Ook klikke Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kikken , [karnen] , kikken
, karnen; kikveurst, karnton (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
kikken , kikke , werkwoord
, bewegen, zeggen, iets Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |