Woord: klampen
klampen , [klitten, kleven] , klampen , (zwak werkwoord)
, van de sneeuw, ballen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
klampen , klamme
, klamde, haet geklamp , vastklampen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
klampen , klampen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied) = vastzetten IJ moet zörgen daj het voor zaod goed klampt Kunt er nog een paar klampgarven bij? (Sti) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klampen , klaampen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidwest-Drenthe) = 1. het afsteken van hooi in blokken (Zuidwest-Drenthe, noord) 2. (Zuidwest-Drenthe, zuid), in De haver worde licht edorst dat der wat zaod in bleef. Het stro worde dan ehakseld en der worde wat maal deur edaone; dat was klaampen van haver veur het peerd (Hgv), zie ook klapen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klampen , klampen
, planken aan elkaar hechten door middel van een klamp Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
klampen , klampm
, 1. een klampsteen (op z’n kant) metselen. 2. leer onder de klompen slaan. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
klampen , [binden, bevestigen] , klampen , (werkwoord)
, klampen, eklampt , 1. klompen voorzien van een klampe; 2. bossen maken van stro. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
klampen , klampe , zwak werkwoord
, WBD III.4.2:56 'klampen' - grijpen door roofdieren; ook genoemd: 'vangen' of 'vatten' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |