Woord: klater
klater , klater
, eene babbelvrouw. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
klater , [slag, klap] , klater
, slag, klap. ’t Woord is identiek met het HD. Klatscher, van klatschen = klappen, in de handen of met de zweep. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
klater , [vuil] , klater , (vrouwelijk)
, vuil. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
klater , klater , (vrouwelijk)
, vuil; klaters in de oogen hebben, vuil in de ooghoeken hebben; ’t peerd hef klaters in de manen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
klater , klaater , vrouwelijk
, klaatere , klaeterke , spat; ondeugend kletswijf; droge mestplek op dij van rundvee. Dat is mich ’n klaater: dat is een ondeugend kletswijf. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
klater , klater
, slappe koffie. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
klater , klatern , de
, klaterns , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = ratelpopulier Hier is de ratelpopulier een klatern (Hav) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klater , klater , klatter , de
, klaters , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, wm). Ook klatter (Kop van Drenthe in bet. 3.) = 1. klap Ie mut oe stilholden aanders krieg ie een klater (Geb), ...dan za’k oe een klater verkopen! (Hol) 2. ratelpopulier (Zuidwest-Drenthe, zuid), zie ook klatern 3. roddel, achterklap (Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe) Dat wief mug geern een ander ’n klatter naogeven (Pei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klater , klaeter , zelfstandig naamwoord
, de; 1. klap, oplawaai 2. bep. houten instrument om een ratelend geluid mee te maken: ratel 3. in iene een klaeter naogeven negatief over iemand praten, roddelen over iemand wanneer die net is weggegaan 4. ratelpopulier e.d. Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
klater , [kletstante ] , klater , (vrouwelijk)
, klaters , 1. kletstante 2. vlucht , Det is ein richtige klater(vot). Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
klater , klater , klaterd
, oppe klater(d) gaôn – 1. ervandoor gaan 2. op hol slaan ook oppe luip gaôn Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
klater , klater , zelfstandig naamwoord
, oppe -, op stap, oppe - gaon, wegrennen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |