Woord: achterham
achterham , achterhaam , ėchterhaam , mannelijk
, achterhaame , achterhaemke , achterham van het harnachement, staartriem van paardetuig. Hae trëk den achterhaam: hij krabbelt terug; hij laat het afweten; hij is te lui om flink aan te pakken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
achterham , ėchterhaam , mannelijk
, ėchterhaame , zie: achterhaam. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
achterham , achterham , de
, (Zuidoost-Drents veengebied) = achterbout De achterham van een zwien (Nam) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achterham , aachterhaom
, terugduwen , (van paarden) zich ién d'n aachterhaom zitte Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |