Woord: achterpoot
achterpoot , achterpoot , de
, 1. achterpoot van een dier De haze zit mit de achterpote in de strik (Ruw), Het veulen stiet nog niet te best in de achterpoten (Bui), Die koou trekt wat met de eein aachterpoot (Eex), Hie stiet gauw op zien achterpoten op z’n achterste benen, is gauw kwaad (Sle) 2. achterpoot van een meubel De achterpote van die knopstool is niet best mèer (Bei), Een stoel hef vèer poten, zit toch niet zo te wuppen op de achterpoten (Bro), De achterpoot van het kamnet is hielmaol verwurmd (Oos) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achterpoot , aachterpoet , zelfstandig naamwoord
, varken , (deel v.e. varken) aachterpoet Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |