Woord: achterweg
achterweg , achterwaeg
, drek, zò gow meugeluk. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
achterweg , achterweg , de
, 1. weg die ergens achter langs loopt Hie is er langs een achterweg kommen (Sle) 2. afgelegen weg Over dei stille achterweg duur ik nait best langs (Twe) 3. de niet directe weg (Midden-Drenthe) Met een aachterweg kwamen zie het gewaor via een omweg (Rol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achterweg , aachterweg , bijwoord
, in aachterweg kommen als bijeffect hebben, verwacht of onverwacht gevolgd worden door Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
achterweg , aachterweg , zelfstandig naamwoord
, de; achterweg Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
achterweg , aachterwèg , bijwoord
, onderweg , aachterwèg VB: D'r beet nog läot aachterwèg Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |