Woord: advocaatje
advocaatje , advecaotje , o
, advocaatje ’n advecaotje smékt wel. advocaatje smaakt wel. Drankje van brandewijn met eigeel. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
advocaatje , advoköatie
, advokaatje. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
advocaatje , affekëutsje , zelfstandig naamwoord onzijdig
, affekëutsjes , - , bijdehandje Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
advocaatje , affekòtje
, advocaatje. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
advocaatje , avvekòtje , zelfstandig naamwoord, verkleinvorm
, glaasje advokaat; …et vrouwvolk deej der èège te goed òn de boerejongens of lepelden un advocaotje nòr binnen. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); Van Rijen (1998): 'avvekòtje, advekòtje zelfstandig naamwoord - glaasje advocaat' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |