Woord: affront
affront , afgront
, verbastering van Frans affront, in de zegswijze ientje ’n afgront andoen, iemand beledigen, kwaad maken. De Westfriese vorm is kennelijk onder invloed van ‘afgrond’ ontstaan. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
affront , affrónt , onzijdig
, affrónte , (Frans) affrónt, belediging. Doe deis mich ’n affrónt aan: je beledigt mij; is meer gebruikelijk dan: Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
affront , offront , het
, offronten , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) = belediging Ik viene het gewoon een affront iene zo te behaandeln (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
affront , affroont , zelfstandig naamwoord onzijdig
, affroonte , - , belediging , (fr. affront) VB: Es te dat neet van mich aonneums, dèis te mich 'n affroont aon. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |