Woord: amerikaan
Amerikaan , Ammerekaan
, Amerikaan. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
Amerikaan , Oamerikoanen
, (Ommelanden); personen die naar Noord-Amerika verhuizen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
Amerikaan , amerikoanen
, (ouderwets), aardappelras Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
amerikaan , ammerekaen , mannelijk
, ammerekaene , ammerekaenke , pronkkap van overgordijn. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
amerikaan , amerekaan , zelfstandig naamwoord mannelijk
, amerekaane , - , Amerikaan , VB: De Amerekane hebben ôs op 13 september 1944 bevryd. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |