Woord: ami
Ami , ammie
, hondennaam, ’t Fransche ami. (De klemtoon op de eerste lettergreep bewijst dat het volk de herkomst niet kent. Zoo hoort men in de Ommelanden: Moarioa (Maria) met den klemtoon op Moa. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ami , ammie , m
, viespeuk Fiezen ammie dè ge daor ziet! Viespeuk dat je bent! Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
ami , fiezen àmmie , fieze àmmie
, vies persoon. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
ami , nne viezen ammie , zelfstandig naamwoord mannelijk
, nne viezen ammies , - , smeerpoes , VB: Kom hié, viezen ammie, dat ich dich de gezich 'ns aofvèg, dy sjrôpsmoûjl.; viezen ammie viespeuk viezen ammie Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
ami , [onaangename] , ammie , (mannelijk)
, onaangenaam persoon , Eine viezen ammie: iemand die er vies uitziet. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |