Woord: baars
baars , baors , (mannelijk)
, bäorze , baars. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
baars , boas
, door uitlating der r = baars. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
baars , baars , beers , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Zekere vis. ǁ Een zoodje beers. Gelde beers (hommers); zie geld II. – Vgl. drolbaars en armiaan. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
baars , [stekelig persoon] , baars
, nijdig, kwaadaardig, stekelig persoon (1905). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
baars , boars , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, bùerze , bùersken , baars Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
baars , beers , zelfstandig naamwoord de
, Baars (vis). Verkleinvorm beersie, in de zegswijze ’n beersie uitgooie om ’n skellevis te vangen, een spiering uitgooien om een kabeljauw te vangen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
baars , baasj , mannelijk
, baesj , baesjke , baars. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
baars , baors , de
, baorzen , baars Ik heb nogal wat baors vongen (Vri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
baars , böörs , baors
, (Kampen) baars. Ook: baors (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
baars , baorze
, baars. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
baars , baors , baos , zelfstandig naamwoord
, de; baars, bep. riviervis Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
baars , baers , zelfstandig naamwoord
, baerze , baersie , baars, vissoort Zie ook stekelbaers Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
baars , bës , zelfstandig naamwoord mannelijk
, bëse , bëske , baars , VB: 't Leefste goûng 'r vêsje op bës en sjnook. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
baars , böörs , (zelfstandig naamwoord)
, baars. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
baars , baors , zelfstandig naamwoord
, bòrske , baars; WBD III.4.2:92 'baars' - baars (Perca fluviatilis); WBD III.4.2:92 'baarske' - pos (Gymnocephalus cernua), ook genoemd: 'pos', 'schele jood' of 'koolbaars'; bòrske; verkleinwoord; Van Rijen (1998): baarsje Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
Baars , Baors , toponiem
, de Baors, De Baars; ven in het oosten van Tilburg nabij Koningshoeven; Cees Robben – Blauwslôôt.. Buunder.. Baors en Broek.. (19570316) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |