Woord: bagage
bagage , bagaasj , vrouwelijk
, bagage. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bagage , begage , begasie, begaosje , zelfstandig naamwoord
, de; bagage (lett.), reisgoed Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bagage , begaasj , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, - , - , bagage , VB: Zit de begaasj ien de gaank ich laot dich ies de käomers zién. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
bagage , begozzie
, bagage. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
bagage , begaasj , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, bagage Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |