Woord: baten
baten , baate
, baatde, haet of is gebaat , baten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
baten , baoten , baten, baeten
, alleen onbep. ww. en 3e pers. Ook baten (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), baeten (Zuidwest-Drenthe, noord). De vorm baoten geldt in Zuid-Drenthe ten dele als veroud. = baten Zij hebt er alles an edaone, maor het mag niet baten (Ruw) *Baot het niet, het schaodt ok niet (Dro) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
baten , baten
, baten Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
baten , baoten , werkwoord
, 1. helpen, voordeel geven 2. in bijv. Die koe ligt daor mar te baoten de indruk te geven dat hij niet in orde is Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
baten , baote , werkwoord
, gebaot , baten , VB: Alle millesyn hèt neet maoge baote Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
baten , baote , zwak werkwoord
, baote - baotte - gebaot , M baten; vocaalkrimping ? Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |