Woord: bede
bede , bêe
, (bede); verzoek aan de buren om hulp tot het een of ander, bv. tot aanvoering van turf, van bouwstoffen bij vertimmering, enz., Overijs. bededienst; – iets te bêe doen = hulp verleenen zonder geldelijke belooning, evenwel in afwachting van een onthaal, dat bedebier of bêebier wordt genoemd. De verplichting tot deze hulp behoort tot de naoberdingen. Zoo neemt bv. eene huismoeder, die niet altijd bij machte is heur egen vlas te braken, hekelen en spinnen, hare toevlucht tot de zoogenoemde bêeën, zij verzoekt helpers ter braak-, hekel-, en spinbîe. Bij de eerstgenoemde komen alleen ongehuwde, bij de andere gehuwde vrouwen te pas. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
bede , bè , (vrouwelijk)
, bede. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
bede , bée , (vrouwelijk)
, bede. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
bede , bee
, verzoek, V, 76. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
bede , biää , vrouwelijk
, bede. Zie ook: mesbiäâ en zaondbiäâ Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
bede , bee , de
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, veroud.) = bede, verzoek om behulpzaam te zijn, in o.a. te bee vraogen verzoeken om hulp (veroud.), te bee gaon, te bee warken etc. iemand helpen, die het werk niet aan kan, of niet het nodige gereedschap heeft of geen paard, As de meinsen vrogger zulf gien peerd hadden, weur heur de turf in bee oet het veen haald (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bede , bèje , zelfstandig naamwoord
, redding , (daar is geen redding voor) dao huelp gèi bèje aon Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |