Woord: bedenkelijk
bedenkelijk , benkelik
, gevaarlijk. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
bedenkelijk , bedénkelik
, bedénkelikker, bedénkelikste , bedenkelijk. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bedenkelijk , bedenkelijk
, bedenkelijk Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bedenkelijk , bedaenkelik , bijvoeglijk naamwoord
, bedenkelijk: twijfel, een zekere mate van ongerustheid uitdrukkend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bedenkelijk , bénkelik , bijvoeglijk naamwoord
, bedenkelijk , VB: Mêt die dry en die veer op de rapport zuút 't bénkelik vuur dich oét, menneke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |