Woord: bendel
bendel , bindel , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, soms onzijdig Het touw met ijzeren haak, waarmee de hooischuit wordt gemend (Assendelft). Aan de schuit is een strop, waaraan de bindel wordt vastgemaakt. Vgl. mennen 2. – In de zin van touw om iets vast te binden ook in Waterland. || Een yegelyk zal gehouden wezen (Eyndvogelen) binnen de Dorpen daar men is Sayende den oogst lang geduerende aan de Bendel in eenig hoek te houden, Keuren v. Waterl. 27 (a° 1637). Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
bendel , bindel
, kousenband. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
bendel , bendel
, lang verhaal (?), kousenophouder. [Ove] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
bendel , beendel
, verbând. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
bendel , beendel , zelfstandig naamwoord mannelijk
, beendele , beendelke , kousenband , (elastieken kousenband) beendel (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
bendel , bendel , bèndel , zelfstandig naamwoord
, veter (Tilburg en Midden-Brabant); bèndel; metalen wig (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
bendel , [band] , binjel , (mannelijk)
, binjele , 1. band, kousenband 2. grote elastiek Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
bendel , bindel
, (ald Veldes) sokophouder Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |