Woord: beoordelen
beoordelen , beoordielen , zwak werkwoord, overgankelijk
, beoordelen Dat kanst doe nich beoordeilen of hij geliek hef of nich (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beoordelen , beoordielen , beoordelen , werkwoord
, beoordelen, een oordeel vormen/vellen over iets Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
beoordelen , be-oerdejle , werkwoord
, be-oerdejlde, be-oerdejld , beoordelen , VB: Nao aofloüp van d'nne prooftiéd zal v'r dich be-oerdejle, de huurs nog van ôs. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
beoordelen , [beoordelen] , beoeardeile
, beoordelen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |