Woord: beroerdigheid
beroerdigheid , beroerdighoid , zelfstandig naamwoord de
, Beroerdheid, ellende. Zegswijze om de beroerdighoid lache moete, ondanks de narigheid of ellende moeten lachen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
beroerdigheid , broerdeghaaid , zelfstandig naamwoord
, broerdegheeje , broerdeghaaidhaaidjie , misselijkheid, ziekte Zie ook rotteghaaid Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
beroerdigheid , beroerdighèid , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, - , - , narigheid , ellende; beroerdighèid Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
beroerdigheid , bruureghed , zelfstandig naamwoord
, ondeugendheid (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
beroerdigheid , beroerdeghèd , broerdeghèd, broerdighei , zelfstandig naamwoord
, narigheid; Van Rijen (1998): ook 'berôêrdeghèj'; meerv. beroerdegheeje; WBD III.1.4:258 'beroerdigheid' = ellende; broerdeghèd/broerdighei; ...en de grotst meugelijke broerdighei uitgehaold. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Zènen naom was den “Dadder”. D’r kos gin kilometers in den omtrek “broerdighei” uitgehaold worren of hij wies er van. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Van Rijen (1998): beroerdigheid, narigheid Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |