Woord: besnotten
besnotten , besnotten , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuidwest-Drenthe, zuid) = met snot besmeren Hij was zo verkolden, hij hadde zien hiele jasse besnot (Hav) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
besnotten , besjnôtse , werkwoord
, besjnôtsde, besjnôts , bevuilen , (bevuilen met snot) besjnôtse VB: Dè béle hèt z'nne gaansen trikkoo besjnôts. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |