Woord: besturen
besturen , besturen , zwak werkwoord, overgankelijk
, besturen Hij is wal zo onhandig, het is maor good dat zien vrouw het zaakie bestuurt (Bei), Um een auto te besturen moej een riebewies hebben (Emm), zie ook bestuurd Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
besturen , besturen , werkwoord
, 1. regelen, afdoen 2. leiden Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
besturen , besjture , werkwoord
, besjtuurde, besjtuurd , besturen Bron: Jaspars, G. en H. FiƩvez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |