Woord: betijen
betijen , betijen
, "Iemand laten betijden, voor iemand laten begaan, zoo als het niet ongebruikelijke: laat maar betijden, voor: laat maar begaan; laat mij maar te werk Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
betijen , betijn loaten
, laten begaan; zie: betein. Kil. betijen = voortgaan, voortvaren; ook = aanklagen bij het gerecht. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
betijen , betein , betijn
, laten = laten begaan; loat betijn = laat het (of: hem, enz.) geworden, meng er u niet in, stoor u er niet aan. Van: tijen = tijgen, trekken. Friesch betien laten. Oudtijds betijden = voortgaan. (Zuid-Holland betein laten = doe het niet.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
betijen , betien , (bətien) , (onregelmatig werkwoord)
, Alleen in de uitdr. laten betien, laten betijen, laten begaan, daarlaten. || Kom, laat betien (schei uit). Die zaak is nou wel uit, laat ’et maar betien (laat het er maar bij blijven). – De vorm laten betien is ook verderop in N.-Holl. en in het Stad-Fri. gebruikelijk. In de 17de e. vindt men hem o.a. bij HOOFT en BREDERO; vgl. OUDEMANS Wdb. op Bredero 49. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
betijen , betiejn , werkwoord, zwak
, beschuldigen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
betijen , betéêje
, zijn beslag krijgen, op z’n beloop laten Lót ’t mar ’s ’n tiedje betéêje; van plan zijn; betéêjd hébbe van plan zijn Dè hé’k echt nie betéêjd hébbe Dat ben ik echt niet van plan zijn. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
betijen , betien , betiejen
, betijen, zijn gang gaan. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
betijen , betien , betieden, betijen, betiemen, betaaien
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook betieden en betijen (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), betiemen (Nijs), betaaien (Kop van Drenthe) = betijen Dat mut zien tied wat hebben, dat mut eerst wat betien (Koe), Praot er mar niet mèer over, löt ʼt eerst mar is wat betijen (Oos), ...betaaien (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
betijen , beti’jen , betîên
, tot rust komen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: betîên (niet Kampen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
betijen , beti’jen , bedi’jen , werkwoord
, in beti’jen laoten laten blijven wat het is, even niet komen aan, met rust laten, z’n gang laten gaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
betijen , betyje , werkwoord
, betijen , (alleen inf.) VB: Laot 't mer éffe betye, 't gèit van eleng uüver. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
betijen , beti’jen , (werkwoord)
, beti’jen, beti’jd , begaan, tot rust komen. Laot em maer effen beti’jen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
betijen , betije , petije
, z’n gang gaan , lot-tum mar betije = laat hem z’n gang maar gaan/laat hem maar aanrommelen. bemoei t’r oew eige nie meej, lot ze toch petije = bemoei je er niet mee, laat ze toch hun gang gaan- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
betijen , betije
, bijkomen , ik mot effe van die drukte betije ik moet even van die drukte bijkomen Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
betijen , betijje , werkwoord
, vrijwel uitsluitend als infinitief gebruikt in de uitdrukking: iemand of iets laten betijen; zijn gang laten gaan (ABN); Zen Trees wo nòr de huishaawbeurs,/ hij liet ze mar betije (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ene smèrlap blèèft ie) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |