Woord: boomolie
boomolie , boomeulie , de
, (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) = soort olie, ouderwets geneesmiddel Bij hiemen, dan kregen ze een wollen lappe op de börst en die weur insmeerd met boomeulie en tarpentien (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
boomolie , boomeulie , zelfstandig naamwoord
, de; olijfolie Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
boomolie , boümoëlie , zelfstandig naamwoord mannelijk
, - , - , slaolie , (mindere kwaliteit slaolie) boümoëlie Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |